vrijdag 23 februari 2018

22 juli 1943: de fiets van Sape Kuiper

Op 20 december 1941 begeeft zich een zeventienjarige student naar het politiebureau Leidseplein: zijn fiets is gestolen. De agent van politie noteert zijn naam als ´Sapekuiper´. Waardoor de aangifte er voor mij, er worden in de oorlog duizenden aangiftes van gestolen fietsen gedaan, toevallig uit springt. (Al die aangiftes, die meestal drie tot vier regels per stuk in beslag nemen, spellen: je kúnt het doen. Technisch gesproken.)

Op 22 juli 1943 verschijnt de naam van Sape Kuiper nogmaals in het meldingsrapport van het Bureau Leidseplein: zijn fiets is in de kelder gezet. Met pen is de opmerking aan het getypte verslag, waarin een heel wat grotere gebeurtenis centraal staat, toegevoegd. 

Sape Kuiper zelf is dan al met de auto naar de Euterpestraat gebracht. Hij woont in die straat. Maar hij wordt niet naar huis gereden: het gebouw van de Sicherheitsdienst is het doel van de rit. Hij reist samen met degene met wie hij die middag een tandarts om het leven gebracht heeft. Een tandarts voor wie in een ondergronds blad in het voorjaar van 1942 al gewaarschuwd wordt. In juli 1943 komt Kuiper erachter dat de, half-Joodse, man Joodse patiënten aan de Sicherheitspolizei verraadt. Een week eerder heeft hij dan al (op een speciaal voor de gelegenheid geleende fiets) tevergeefs geprobeerd een aanslag op het leven van politieman en Jodenjager ´Pietje Poppesnor´ te plegen.

Nadat hij zijn schoten heeft gelost zoekt Kuiper een manier om te vluchten. `Hij had geen fiets. Het dienstmeisje hoorde het schot en gilde. (..) Daarom pikte hij de eerste de beste fiets.´ Er werd ´Houdt de dief!´ geroepen. Een glazenwasser ´gooide zijn ladder dwars over de weg.´ Aldus Hermans in het Boekenweekgeschenk van 1993. De politierapporten onthullen over dit stuk van het verhaal niets.*

Nadat zijn fiets in de kelder van het bureau is gedeponeerd, komt Sape Kuiper niet meer in de politierapporten voor. Wel verschijnt zijn naam nog in veel kranten: op 30 september wordt hij door het Polizeistandgericht tot de dood veroordeeld. Een dag later wordt hij, negentien jaar oud, gefusilleerd. Net als, aldus een kop in de Utrechtse Courant van 4 oktober, achttien andere ´saboteurs en terroristen´.


* De lezing van Hermans is ´plausibel´ volgens historicus Wiebe de Graaf, wiens overgrootvader de vader van Sape Kuiper was, in: ´Ik ben zelf aansprakelijk voor mijn dood; Taco Kuiper 1894 – 1945´ 

vrijdag 16 februari 2018

27 september 1942: taart

Ik weet niet hoe het met u gesteld is, maar als ik aan de Tweede Wereldoorlog denk, zijn in stukken gevallen taarten niet mijn eerste associatie.

Eind september 1942 komt een vrouw naar het politiebureau Leidseplein om haar relaas te doen. Het geval wil namelijk dat zij, lopend in de P.C. Hooftstraat met een rijwiel in de ene hand en een doos met taart in de andere, moet uitwijken voor een aldaar geparkeerd staande handkar. Precies op dat moment passeert een vrouw haar en raakt haar linkerarm aan: de arm waarmee zij de taart draagt. Deze valt daardoor op de grond en wordt ´waardeloos´.

Ook de verloofde van die vrouw passeert haar op dat moment. Wat zijn aandeel in de gebeurtenis is, blijft geheel onduidelijk. Maar: ook zijn gegevens worden door de agent van politie uitgebreid in het verslag genoteerd.

De veroorzaakster van het ongelukkige voorval blijkt bereid om de helft van de taart, die drie gulden heeft gekost, te vergoeden. ´Waarmede [de vrouw]  echter geen genoegen wenste te nemen.´

Heel af en toe kom je ze in de rapporten van de politie, door de oorlogsjaren heen, tegen. Meldingen waarbij je je, hoewel je heus je best doet neutraal te blijven, toch afvraagt: moet je hiervoor nu naar de politie?

´Zij is ten civiele verwezen,´ luidt de laatste zin van het zestien regels tellende verslag van de dienstdoende agent.   


Een klein verhaal. Uit een wereld die gewoon doordraaide, terwijl de wereld doordraaide. Omdat ook dat was, wat de oorlog was.   

vrijdag 9 februari 2018

19 september 1941: verordening 138/1941

Op en rond het Leidseplein wemelt het van de café´s. Dat geldt voor de tegenwoordige tijd net zozeer als voor de oorlogsjaren.

Tot half september 1941 kan iedereen in de café´s terecht: Joden zowel als niet-Joden. Officieel althans: de hooggelaarsde mannen van de WA trekken dan al maandenlang met borden die Joden moeten weren langs diverse etablissementen in de stad. En ook voor de burger in doorsneekleding moeten Joden soms op hun hoede zijn.    

Op 19 september 1941 bevinden zich onder de bezoekers van één van de café´s op het Leidseplein een sergeant van de Wehrmacht en een beeldhouwer. Om 20.45 uur lopen zij het politiebureau in. Nadat de Feldwebel zijn relaas gedaan heeft, blijft de beeldhouwer achter. Wachtend op wat komen gaat.

Want wachten moet hij: hij heeft zijn persoonsbewijs niet bij zich. Wel een verblijfsvergunning waarop zijn gegevens staan, maar hij moet zich legitimeren met zijn persoonsbewijs. Dat is inmiddels de regel, zowel voor niet-Joden als voor Joden. Burgers die hun PB niet kunnen tonen, moeten mee naar het politiebureau en wachten tot het persoonsbewijs door een familielid of vriend wordt gebracht. Ook na een simpel vergrijp als fietsen zonder achterlicht.  

De beeldhouwer verklaart dat hij ´inderdaad jood´ is. Door in een café te komen, overtreedt hij verordening 138, die vanaf 15 september 1941 geldt. Bezoek aan café´s, schouwburgen, parken, bibliotheken (o.a.): het is sinds die dag voor Joden verboden. Maar de beeldhouwer zegt de verordening niet te kennen.

De politie lijkt daar niet echt een antwoord op te hebben. Wat eventueel teruggezegd is, verbaal of non-verbaal, staat in ieder geval niet genoteerd. Het is een overtreding die maar zeer incidenteel in de politieboeken voorkomt (ik ben in mijn onderzoek precies één vergelijkbaar voorbeeld tegengekomen, waarover in de betreffende maand, november, meer).  

Om 22.35 uur wordt, nadat proces-verbaal tegen hem is opgemaakt, de beeldhouwer ´niets ten zijnen laste hebbende´ heengezonden. Het PB is inmiddels naar het bureau gebracht en de antecedenten van de beeldhouwer zijn, volgens standaardprocedure, intussen gecheckt.


De beeldhouwer heeft gemazzeld. Niet zozeer omdat een avondje uit in de kroeg na een spontane ontmoeting met een Feldwebel veranderde in een avondje binnen, in een politiebureau. Maar omdat hij de vier jaren en de diverse verordeningen die na dit incident nog volgen, oftewel de oorlog, heeft overleefd.*


* Hetgeen dankzij aanvullende informatie op het Joods Monument, waarop standaard alleen degenen die in de oorlog zijn overleden met naam en toenaam staan vermeld, te achterhalen was.