dinsdag 30 januari 2018

Oranje klanken op 31 januari 1941

Morgen is het precies zevenenzeventig jaar geleden dat prinses Beatrix drie jaar werd. Ze woonde toen ver weg, in Canada. Toch hadden de agenten van het bureau Leidseplein in Amsterdam het erg druk op haar verjaardag.

Het begint ´s ochtends om kwart over negen al. Op het bureau wordt door een paar agenten een aantal oranje vlaggetjes gedeponeerd. Ze zijn van papier, 20 bij 15 cm groot en door onbekenden in de ´z.g. Leidscheboschjes [..] neergeplant.´

Aan het begin van de middag  is het weer raak: in hetzelfde Leidse Bosje is, opnieuw door onbekenden, een bosje tulpen neergelegd, ´tengevolge waarvan aldaar een volksoploop ontstond.´  Ze liggen niet onder het Beatrixboompje, want dat is begin oktober 1940 door een onbekende dader ´even boven de grond [..] afgerukt.´  

Een paar uur later brengt een Amsterdammer, werkzaam op een kantoor van de Wehrmacht, een stadsgenoot naar het bureau. Reden: deze loopt, volgens de aanbrenger, in de Leidsestraat vaderlandse liederen te fluiten. Hij blijft in bewaring want de Sicherheitspolizei wil hem – de volgende dag - erg graag spreken.

´s Avonds wordt de politie gebeld: op het ijs bij het Apollopaviljoen, in het zuiden van de stad, zouden er tot ergernis van aldaar aanwezige Duitse militairen Oranjeliedjes gezongen worden. Ook wordt gerept van vechtpartijtjes met ´ver[moedelijk]´ nationaalsocialisten. De Sicherheitspolizei laat ook van zich horen en meent dat er een vaderlandse liedjes spelende harmonicaspeler op het ijs rond rijdt. De agenten zelf zien, eenmaal ter plekke, alleen dat het heel druk is en dat schaatsenrijders met elkaar samenscholen. Op last van een officier van de Wehrmacht ontruimen de agenten het ijs. Eén van hen deelt enkele klappen met zijn gummistok uit. De twee anderen dreigen ermee.


Precies een jaar later is het, hoe kan het ook anders, opnieuw 31 januari. Maar in 1942 wijst alleen de met de hand geschreven datum in het rapport van politiebureau Leidseplein op de dag. Nederland is inmiddels een Februaristaking en veel repressie verder. Pas als  prinses Beatrix acht wordt zal (heel) Nederland op haar verjaardag weer openlijk blij zijn.    

vrijdag 26 januari 2018

De zaak van de verloren hanger

Een Joods getto was er tijdens de oorlog niet in Nederland (op het ook door mij aanvankelijk vergeten Asterdorp in Noord na, dat in 2015 officieel als getto werd erkend). Joden en niet-Joden woonden tussen elkaar in, deelden trappenhuizen, buurten en voorzieningen - althans voor zover dat in 1941 en 1942 nog mocht.

De Amsterdamse Den Texstraat werd aan het begin van de oorlog door veel Joden bewoond. Henriëtte Boas publiceerde een boek over hen (zij groeide in Den Texstraat op, maar bracht er niet de oorlog in door).

Er woonden ook twee zeer vurige voorstanders van het nationaalsocialisme in de Den Texstraat. Allebei hadden ze een eigen zaak, waarvoor ze adverteerden in de diverse nationaalsocialistische bladen uit de oorlogstijd.

Eén van hen was kleermaker. In het Nationale Dagblad, waarvan Rost van Tonningen tot oktober 1940 de ´hoofdopsteller´ (hoofdredacteur) was en ook bijvoorbeeld in het rabiaat antisemitische sensatieblad De Misthoorn, prees hij zijn producten aan. Bij hem moest je zijn ´voor de betere ZWARTE UNIFORMEN.´

Maar in de ´Louwmaand´ (januari) van 1942, wordt het stil om hem heen. Alleen zijn vrouw laat nog eventjes wat van zich horen. In maart zoekt ze een werkmeisje. 

Dan is het september 1942. De vrouw van de kleermaker is wanhopig. Ze is namelijk op de Dam haar hanger verloren. Het is een ´geschenk van man, die soldaat is.´ Bij terugbezorging volgt dan ook een beloning.

Of de hanger ooit gevonden is, is niet bekend. De hele oorlog lang is in de krant geen spoor meer van het kleermakersechtpaar te vinden. We weten alleen dat hij naar het oosten is vertrokken. Om voor de nationaalsocialistische zaak te vechten, in zijn geval.

Mini Mooy, over wie ik op 19 januari een stukje schreef, woonde niet in de Den Texstraat, maar wel op loopafstand ervan. Het is niet helemaal uit te sluiten dat zij en de kleermaker elkaar, ooit!, hebben gegroet.


En dan waren er nog al die Joodse buren.      

vrijdag 19 januari 2018

Over een schoonheidsspecialiste met een mooie naam

Vrijwel wekelijks staat ze erin. In het Joods Weekblad, dat van 1941 tot in de herfst van 1943 verschijnt. Soms zelfs twee keer in één uitgave. Af en toe staat ze ook in het Algemeen Handelsblad, het Nieuws van de Dag.

Schoonheidsspecialiste. Dat is ze. En de lezers zullen het weten ook. Manicure, pedicure, gezichtsmassage: ze biedt het allemaal aan. Eventueel komt ze bij de mensen thuis. Ziekenfondspatiënten krijgen korting. Op vaste uren dan toch.

Ook lessen tot gediplomeerd schoonheidsspecialiste kunnen bij haar worden gevolgd. Dat zijn niet zomaar lessen, het zijn lessen onder leiding van een arts.

Af en toe rijmt ze. Overtollig haar raken de klanten bij Mini Mooy kwijt, want zij ´doet het met elektriciteit´. En ook in de kou is een gezichtsmassage ´zeer goed voor de circulatie van Uw bloed´. Steeds bedenkt ze iets nieuws. ´Wordt niet oud voor Uw tijd!´ Want ´jeugdig blijven is het parool´.  En, ja, ´loop´ vooral eens ´met Uw  likdoorns´ langs!

´Iedere practische Huisvrouw abonneert zich nu op Beyer´s Mode für alle,´ meent een advertentie in het Nieuws van de Dag, direct naast die van Mini Mooy, in maart 1942. In deze krant adverteert Mini Mooy voor het laatst op 14 april. ´De Lente komt in het land, nu is het tijd voor de verzorging van uw gelaat, voet en hand.´

Mei 1942. Mini Mooy adverteert alleen nog in het Joods Weekblad. Er gebeurt iets rondom haar bedrijf. Kennelijk geven mensen zich uit als collega´s. Of misschien doen ze wel alsof ze Mini Mooy zelf zijn. Trap er niet in, waarschuwt ze een paar keer. Om vervolgens verder te gaan met reclame maken. ´Zoekt de zon op door gebruik te maken van de hoogtezon.´

In juli 1942 wordt de zaak van Mini Mooy aangewezen als `Joods lokaal´. Alleen Joodse klanten mogen er voortaan nog naar binnen.

Een maand later ontbreekt het telefoonnummer in haar tekst. Bellen is nu voor Joden verboden.

Op 2 oktober 1942 verschijnt haar laatste advertentie.

Tegen beter weten in heb ik, niet zolang geleden, Mini Mooy op het Joods Monument (dat zich hier bevindt) opgezocht. Ik was een beetje aan haar gehecht geraakt. Zoals je dat soms met mensen hebt.


Van haar dood, in februari 1943 in Auschwitz, keek ik niet op. Wel van haar leeftijd. Twintig jaar, werd ze maar. 


donderdag 11 januari 2018

Eén rare snijboon?

Het is iets na half negen in de avond van 24 september 1942, als een politieagent op zijn ronde door een lange straat in Amsterdam-Zuid een man tegenkomt die op zijn rechterschouder een grote zak draagt. Dat is verdacht: met de regelmaat van de klok wordt er in de stad ingebroken. In bewoonde huizen, maar vooral in panden die inmiddels door Joden verlaten zijn. De deportaties zijn in de zomer van het jaar begonnen en het aantal inbraken in Joodse woningen bevindt zich op een dieptepunt.

Deze bezorgdheid noteert de agent niet in zijn verslag. Hij beschrijft dat hij om de inhoud ervan te controleren aan de zak voelt, dat zijn hand wordt weggeslagen en hij als antwoord “met zijn vlakke hand” een klap in het gezicht van de man uitdeelt. Ook de diensthond van de agent laat weten dat hij ontevreden is over de bejegening. “Met onbekend gevolg,” typt de agent plichtsgetrouw.

Als de agent vervolgens naar het persoonsbewijs van de man vraagt, weigert deze zijn persoonsbewijs af te staan. Maar hij is verplicht zich te legitimeren, zoals hij nog beter dan de gemiddelde burger weet. Want, zegt hij: “Ik ben ook van de politie.” In tweede instantie haalt hij dan ook zijn persoonsbewijs tevoorschijn. Hij wil het niet afgeven, dus wordt het uit zijn hand getrokken. 

Inderdaad blijkt de man van de politie te zijn. Op deze nazomeravond in 1942 staan in de Uiterwaardenstraat in Amsterdam kortom twee collega´s op tamelijk ongezellige wijze de tijd met elkaar te verdrijven.

“Bij nader onderzoek bleek de zak snijbonen te bevatten,” sluit de agent zijn rapportage op droge toon af.


Waar die precies vandaan kwamen, blijft ondertussen een raadsel.

zondag 7 januari 2018

Een kritische fietsendief

De fiets is een mooie uitvinding. De meeste mensen willen er graag een hebben. Daarom is het handig om er een goed slot op te zetten.

Ook in de oorlog werden regelmatig fietsen gestolen. Zelfs als ze in de loop der tijd van houten banden moesten worden voorzien. De agenten van politie, die de aangiftes van de gestolen fietsen, ´rijwielen´, moesten verwerken, hadden er hun handen aan vol. In het jaar 1942 bijvoorbeeld kwamen er alleen al op het wijkbureau Pieter Aertzstraat, in Amsterdam-Zuid, per dag gemiddeld ruim vijf aangiftes van gestolen fietsen (bakfietsen meegerekend) binnen. De fiets van Anne Frank zat daartussen. Twaalf jaar was ze, toen ze aangifte kwam doen.

Een enkele keer werd een fiets na aangifte van diefstal teruggevonden. Er bleek dan niet altijd sprake van een misdrijf te zijn geweest: de fiets was (uit)geleend of toch ergens anders neergezet dan gedacht. 

Eind november 1942 kon de politie de eigenares van een fiets blij maken. De dief had deze namelijk voor Bureau Singel neergezet en er een briefje aan bevestigd waarop stond dat de fiets van de Ceintuurbaan af gestolen was. Tevens deelde hij (of zij) mee dat de banden te slecht bevonden waren.

Misschien was de eigenares blijer met de teruggave van de japon die nog in één van de zijtassen bleek te zitten.