De notities van de politie
De Amsterdamse politie maakte tijdens de oorlog (en ervoor, erna) uitgebreide notities van wat zich allemaal in de stad voordeed. Vaak ging het om heel alledaagse dingen. Een gestolen fiets die teruggevonden was en waarvan de twee buitenbanden, binnenbanden, wielen en het zadel ontbraken. Een man die bij het wegrijden zijn bruin lederen portefeuille met daarin die en die hoeveelheid geld op het dak van zijn auto had laten liggen.
Je ziet het zo voor je. Ook hoe blij de eigenaar moet zijn geweest met de melding van de vondst van de portefeuille, mét inhoud.
Ongelukken staan ook uitgebreid in de dagrapporten beschreven. Bijvoorbeeld het auto-ongeluk van een van de nationaalsocialistische kopstukken die de stad tijdens de oorlog telde. Hij kwam van rechts, echt waar! Twee getuigen konden het bevestigen. Joodse getuigen, waren dat. Die waren toen nog net in de stad, heel handig.
Hoe Joden van huis gehaald werden, iets dat op gegeven moment systematisch gebeurde, staat niet direct in de rapporten beschreven. Maar als Joden, tijdens die acties, zelfmoord pleegden, ja, dan weer wel.
Of als een agent een blauwe plek op zijn scheenbeen opliep tijdens het arresteren van een paar onderduikers, dan ook.
De politie noteerde alles. Zelfs, op sommige bureaus, de eigen toilettijden. Tijdstip en tijdsduur. Een schaafwond, opgelopen tijdens het bestijgen van de dienstfiets.
De politie wist dingen die mensen zelf niet eens wisten. Zo had een buurvrouw van Anne Frank, ditmaal uit de tijd dat ze nog aan het Merwedeplein woonde, tijdens de oorlog zelfmoord gepleegd. Pillen, had ze genomen.
De politie had dit in een dagrapport genoteerd. De moeder van de dochter, die na de oorlog huiswaarts keerde, wist niet wat haar dochter was overkomen. Jarenlang zocht ze de lijsten van de diverse kampen af, plaatste oproepen. Ze stierf uiteindelijk zonder te weten wat er met haar dochter was gebeurd.
De politie wist ook dat Otto Frank niet naar het oosten was gedeporteerd. Zij kwam in 1943 en 1944 nog in allerlei door Joden verlaten panden (er werd veel ingebroken) en noteerde dan dat de bewoner in Duitsland was. Of, een enkele keer: in Polen. Dat was allemaal goed geadministreerd.
De woonplaats van Otto Frank, daarentegen, was onbekend (hij moest dus zijn gevlucht of ondergedoken). De politie had het in april 1944, toen er in het bedrijf van Otto Frank was ingebroken, in het betreffende dagrapport gezet. En een 'gelukkig voor hem' zal niet door elke politieagent zijn gedacht.
Het bedrijfspand van Otto Frank begon in 1944 op te vallen. Er werd ingebroken, medewerkers hadden met distributiebonnen gerommeld (weten we dankzij recent speurwerk van Gertjan Broek). En misschien is Otto Frank inderdaad direct verraden, een veronderstelling die al heel lang de heersende is. Maar misschien zit het anders en werd in augustus 1944 het laatste stukje van een puzzel gelegd waardoor de Duitse autoriteiten besloten: dit pand gaan we nú inspecteren.
<< Homepage