Een Joods getto was er tijdens de oorlog niet in Nederland (op het ook door mij aanvankelijk vergeten Asterdorp in Noord na, dat in 2015 officieel als getto werd erkend).
Joden en niet-Joden woonden tussen elkaar in, deelden trappenhuizen, buurten en
voorzieningen - althans voor zover dat in 1941 en 1942 nog mocht.
De Amsterdamse Den Texstraat werd aan het begin van de
oorlog door veel Joden bewoond. Henriëtte Boas publiceerde een boek over hen (zij
groeide in Den Texstraat op, maar bracht er niet de oorlog in door).
Er woonden ook twee zeer vurige voorstanders van het
nationaalsocialisme in de Den Texstraat. Allebei hadden ze een eigen zaak,
waarvoor ze adverteerden in de diverse nationaalsocialistische bladen uit de
oorlogstijd.
Eén van hen was kleermaker. In het Nationale Dagblad, waarvan Rost van Tonningen tot oktober 1940 de ´hoofdopsteller´ (hoofdredacteur) was en ook bijvoorbeeld
in het rabiaat antisemitische sensatieblad De Misthoorn, prees hij zijn producten aan. Bij hem moest je zijn ´voor de betere ZWARTE UNIFORMEN.´
Maar in de ´Louwmaand´ (januari) van 1942, wordt het stil om
hem heen. Alleen zijn vrouw laat nog eventjes wat van zich horen. In maart
zoekt ze een werkmeisje.
Dan is het september 1942. De vrouw van de kleermaker
is wanhopig. Ze is namelijk op de Dam haar hanger verloren. Het is een ´geschenk
van man, die soldaat is.´ Bij terugbezorging volgt dan ook een beloning.
Of de hanger ooit gevonden is, is niet bekend. De hele
oorlog lang is in de krant geen spoor meer van het kleermakersechtpaar te
vinden. We weten alleen dat hij naar het oosten is vertrokken. Om voor de
nationaalsocialistische zaak te vechten, in zijn geval.
Mini Mooy, over wie ik op 19 januari een stukje schreef,
woonde niet in de Den Texstraat, maar wel op loopafstand ervan. Het is niet
helemaal uit te sluiten dat zij en de kleermaker elkaar, ooit!, hebben gegroet.
En dan waren er nog al die Joodse buren.